Weetje

Bij het eeuwfeest van de Geschiedkundige Vereniging Oranje-Nassau (voorheen Vereniging Oranje-Nassau Museum) in 2023

In 2023 viert de Geschiedkundige Vereniging Oranje-Nassau (voorheen Vereniging Oranje-Nassau Museum) haar 100-jarig bestaan. De festiviteiten concentreren zich rond 26 mei, wanneer op Paleis Het Loo een symposium zal worden gehouden in aanwezigheid van ZM de Koning. Bij deze gelegenheid zal ook het Jubileumboek worden gepresenteerd.

Voor het Jubileumboek heb ik een artikel geschreven over het ontstaan van de Vereniging Oranje-Nassau Museum en aangezien dit verhaal leest als een spannende avonturenroman, wil ik er hier graag iets over vertellen.

Afb. 1
Koningin Wilhelmina op een portretfoto van Hermanus Deutmann in 1923, die t.g.v. het Zilveren Regeringsjubileum ook als prentbriefkaart is uitgegeven. Paleis Het Loo (bruikleen GVON)

In 1923 werd het Zilveren Regeringsjubileum van koningin Wilhelmina gevierd (afb. 1). Overal in het land vonden feestelijkheden plaats; de jubileumdagen zelf bracht het koninklijk gezin door in Amsterdam, waar op 6 september 1898 de inhuldiging had plaatsgevonden. Het programma was gevuld met huldigingen, recepties, bezoeken en een rijtoer. Na afloop van het officiële programma maakte de koningin een rondreis door het land. Voordat de koningin met haar gezin naar Amsterdam vertrok, vond ook in Den Haag een rijtoer en een huldiging plaats. Tevens was er in de residentie een Oranje-Nassau Tentoonstelling te zien. Hiervoor had Wilhelmina zelf de Gotische Zaal, toen nog behorend bij het Koninklijk Paleis Kneuterdijk, ter beschikking gesteld. Het idee voor deze tentoonstelling was afkomstig van mr. A.J.E.A. Bik (1855-19310, een Haagse advocaat, lid van de Gemeenteraad en voorzitter van de Haagse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer. Hij werd bij de realisering van dit idee terzijde gestaan door een bestuur bestaande uit een aantal invloedrijke Hagenaars en door een Comité van Uitvoering (dames én heren!) onder aanvoering van mr. M.I. Duparc, chef van de afdeling Kunsten van het Ministerie van OK&W. Het is deze groep mensen, die allen behoorden tot de hogere sociale klassen en beschikten over een invloedrijk netwerk, gelukt in korte tijd een tentoonstelling in elkaar te zetten waar aan de hand van ca. 500 voorwerpen een beeld werd gegeven van de geschiedenis van het Huis van Oranje in relatie tot het Nederlandse volk. Dit laatste punt werd keer op keer benadrukt en komt later weer terug.

Afb. 2
De Gotische Zaal tijdens de Oranje-Nassau Tentoonstelling van 1923. De levensgrote portretten van koning Willem II en Anna Paulowna maken thans deel uit van de Koninklijke Verzamelingen. Foto: Koninklijke Verzamelingen, inv.nr. FA-630

Bij de tentoonstelling, die van 4-30 september 1923 te zien was, verscheen een bescheiden catalogus. Onlangs werd echter in de Koninklijke Verzamelingen het album teruggevonden dat koningin Emma aangeboden kreeg bij haar bezoek aan de tentoonstelling op 16 september 1923. Zo krijgen we een indruk hoe de Gotische Zaal er toen uitgezien heeft (afb. 2). Overigens bezocht koningin Wilhelmina zelf de tentoonstelling niet, dat zou op zelfverheerlijking lijken, meende zij, en die indruk wilde zij vermijden.

Na afloop van de tentoonstelling werd al snel duidelijk dat de organisatoren van meet af aan iets anders voor ogen had gestaan. Men wilde eigenlijk een blijvend monument oprichten in de vorm van een Oranje-Nassau Museum. Hiertoe werd een verzoek tot statutenwijziging van de Vereeniging Oranje-Nassau Tentoonstelling in de Vereeniging Oranje-Nassau Museum ingediend, dat bij KB van 19 maart 1924, nr. 65 werd goedgekeurd. Het Oranje-Nassau Museum was geboren! Nu was er werk aan de winkel. Niet alleen voor de onvermoeibare mr. Bik, maar ook voor mr. A. Staring (1890-1980), jurist, diplomaat en kunsthistoricus, die in 1924 tot het bestuur was toegetreden. Eerst moest er natuurlijk een locatie worden gevonden, kapitaal vergaard, een collectie opgebouwd en leden geworven.

Eerst moest er natuurlijk een locatie worden gevonden, kapitaal vergaard, een collectie opgebouwd en leden geworven. Men had het tij mee. De Gemeente Den Haag bood het museum het gebruik van de ruimtes op de eerste verdieping van de Boterwaag aan de Prinsegracht om niet aan en liet die bovendien op eigen kosten geschikt maken voor het doel (afb. 3). Het museum zou hier tot 1960 gehuisvest blijven.

Afb. 3
Mr. A.J.E.A. Bik in een van de zalen van het Oranje-Nassau Museum in de Boterwaag in Den Haag, ca. 1926. Foto: Paleis Het Loo, Archief Geschiedkundige Vereniging Oranje-Nassau

Ook financiële steun kon gevonden worden. Het Waarborgfonds voor de Tentoonstelling dat onaangesproken was gebleven, kon op naam van het Museum worden overgeschreven. Samen met de bijdragen van de leden en de stichters en een substantiële anonieme gift kon een stamkapitaal worden opgebouwd. Dit werd belegd in obligaties, de rentes werden gebruikt voor aankopen, het kapitaal zelf zou onaangetast blijven.
Om leden te werven, werd een net van correspondenten over het land uitgerold. Deze werden grotendeels gerekruteerd uit het netwerk van de bestuursleden en de correspondenten zelf, die voor hun wervingsactiviteiten gebruik konden maken van een door Staring opgestelde brochure. Zo werden binnen enkele jaren honderden leden geworven.

Afb. 4
Jan Adam Kruseman. Louise de Coligny treurend over de dood van Willem van Oranje, 1846. Paleis Het Loo (bruikleen GVON)

Wat de collectie opbouw betreft, was men voorlopig aangewezen op bruiklenen en schenkingen, zowel van particulieren als van rijksmusea, die in het nieuwe museum een mooie plek zagen hun Oranjalia tentoon te stellen, waar zij zelf geen plaats voor hadden. Tot de belangrijkste schenkingen van het eerste uur behoorde het schilderij van Jan Adam Kruseman, 1846, Louise de Coligny treurend over de dood van Willem de Zwijger (afb. 4). Het werd geschonken door mej. J.G. Fontein uit Harlingen, die het van haar aangetrouwde oom de Amsterdamse koopman Adriaan van der Hoop had geërfd. De aankoopnota, ondertekend door Van der Hoop en de schilder Kruseman leverde zij bij, evenals een door P.A. de Genestet vervaardigd gedicht op het schilderij. Als uitgangspunt hield men echter aan te streven naar één grote aankoop per jaar en diverse kleinere. Zo werd de basis gelegd voor de omvangrijke collecties prenten, penningen, foto’s, souvenirs, alsmede voor de bibliotheek, die nu de basis vormt van de vakbibliotheek op Het Loo. De prenten en penningen werden vaak als lots met meerdere exemplaren tegelijk gekocht voor niet al te veel geld. Deed zich echter een duurdere aankoop voor, dan kwam het voor dat Bik staande de bestuursvergadering de aankoopsom toezegde, namens hemzelf of zijn vrouw. Zo werd in een paar jaar tijd een museale verzameling bij elkaar gebracht waarmee de geschiedenis van het Huis van Oranje in relatie tot het Nederlandse volk (dit punt werd ook opgenomen in de statuten van het museum) in beeld kon worden gebracht. Bik en Staring hebben het echter niet cadeau gekregen. In het Verenigingsarchief, dat gedeponeerd is in het Haags Gemeentearchief, bevinden zich mappen, die per jaar honderden brieven bevatten waarin zij om steun, geldelijk of in de vorm van bruiklenen, voor het jonge museum vragen.

Het Oranje-Nassau Museum werd op 10 maart 1926 geopend in aanwezigheid van prins Hendrik, de minister van OK&W, en van de burgemeester van Den Den Haag, mr. J.A.N. Patijn en zijn vrouw. Wat hier in enkele jaren van de grond is getild, is een bewijs wat met onaflaatbare inzet en enthousiasme kan worden bereikt.

In de jaren die volgden werden tal van tentoonstellingen georganiseerd, maar de belangstelling van het publiek bleef vrij gering. In 1960 volgde de verhuizing naar het Stedelijk Museum Het Prinsenhof in Delft, tot in 1976 de collecties werden overgebracht naar het toen net opgerichte Rijksmuseum Paleis Het Loo. Hier vormen de verzamelingen, inmiddels uitgegroeid tot meer dan 9.000 nummers een niet meer weg te denken onderdeel van de museale presentatie van Het Loo.

Marieke Spliethoff, oud-conservator Paleis Het Loo Nationaal Museum, december 2022

Eerdere weetjes...

TOP